opdrachtgever Ministerie van VWS / Commissie Nederlandse Gebarentaal
productie Stichting Vi-taal
vertaling en presentatie Tony Bloem
stem Daria Mohr
productie en regie Ruud Janssen
faciliteiten TV West, HOB Facilitair Bedrijf b.v.
illustraties Stichting Vi-taal
met dank aan
Albert van de Ven en
Frits Dijcks
Heb je een vraag of opmerking of misschien wel een tekening?
Stuur je reactie naar mail@vitaaldenhaag.org
Interessante inzendingen of een mooie tekening plaatsen wij graag op deze pagina.
Op 14 maart 1996 is de Commissie Nederlandse Gebarentaal ingesteld met als taak voorstellen te doen voor de wijze waarop optimaal uitvoering kan worden gegeven aan de officiële erkenning van de Nederlandse Gebarentaal. Haar opdracht richt zich dus niet zozeer op de vraag of de Nederlandse Gebarentaal (NGT) zou moeten worden erkend, maar vooral op de wijze van uitvoering die met uitvoering samenhangt. Het leek de commissie evenwel zinnig om in haar advies ook de erkenning zelf aan de orde te stellen. Deze wordt behandeld in deel I: Beschouwing.
In deel II worden drie aspecten, die voor de erkenning van algemeen belang zijn, uitgewerkt: de doelgroep, het streefbeeld van de NGT en de juridische verankering. Hoewel de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen de opdracht hebben gegeven tot het doen van voorstellen zal het rapport zich niet beperken tot de beleidsterreinen van deze ministeries omdat de betekenis van taal en communicatie zich verder uitstrekt dan tot de sectoren van deze departementen.
In deel III besteedt de commissie aan een achttal domeinen expliciet aandacht. De erkenning van de Nederlandse Gebarentaal heeft voor deze domeinen namelijk belangrijke implicaties. In Deel IV bespreekt de commissie de financiering en invoering van haar voorstellen.
De Nederlandse Gebarentaal moet worden beschouwd als een volwaardige natuurlijke taal. ln binnen- en buitenlands onderzoek naar de structuur van verschillende gebarentalen van doven die in de wereld bestaan, is dit al aangetoond.
Een gebarentaal is voor een doof kind volledig toegankelijk: een gesproken taal daarentegen niet. Voor jonge dove kinderen geldt dat een gebarentaal de enige taal is die zij op natuurlijke wijze kunnen verwerven.
Een gebarentaal dient derhalve als een eerste taal, een zogenaamd ‘natieve’ taal te worden opgevat. Natieve taalbeheersing is een conditio sine qua non voor een normale sociaalemotionele en cognitieve ontwikkeling. Als doven niet tot natieve taalbeheersing komen, dat is het geval indien de Nederlandse Gebarentaal pas laat wordt aangeboden, dan heeft dit verstrekkende gevolgen voor hun sociaal, emotionele, cognitieve competentie. Die competentie is nu juist een voorwaarde voor zelfvertrouwen, voor normale zelfontplooiing, voor onderwijs- en arbeidsparticipatie en uiteindelijk voor menselijk geluk.
Naar het oordeel van de commissie hebben dove mensen recht op een aanbod van de NGT, zij het in samenhang met tweetaligheid (NGT en Nederlands). Het verwerven van de NGT als natieve taal zal zoals onderzoek aantoont, in hoge mate functioneel zijn voor het leren van het Nederlands.
De commissie beseft zeer wel dat dove mensen ook een functiebeperking hebben. De nadelen van deze beperking worden met name veroorzaakt door het feit dat dove mensen in een samenleving van vooral horende mensen moeten functioneren. Het gaat om een beperking die zich onder meer sterk doet voelen in de communicatie in gesproken taal. De erkenning van de NGT zal in sommige opzichten deze functiebeperking kunnen verlichten, maar uiteraard niet kunnen wegnemen.
In conclusie adviseert de commissie aan de Nederlandse overheid om de Nederlandse Gebarentaal officieel te erkennen.
De doelgroep
Het gebruik van de NGT staat iedereen vrij, maar niet elke NGT-gebruiker heeft dezelfde aanspraak op NGT-voorzieningen, zoals tolken. Na een overzicht van definitieproblemen met betrekking tot het begrip ‘doofheid’ komt de commissie tot een rubricering van de doelgroep in subgroepen. Als criterium voor het bepalen van doofheid wordt voorgesteld, naar analogie voor de toelating tot de gezinsbegleiding, een gehoorverlies van 80 dB.
Volgens de commissie zijn er met betrekking tot het gebruik van de Nederlandse Gebarentaal verschillende subgroepen te onderscheiden: vroegdoven, laatdoven en meervoudig-gehandicapten met een ernstig tot zeer ernstig gehoorverlies. Daarnaast identificeert de commissie een subgroep van horende personen, die direct betrokken zijn bij de zorg voor dove kinderen en dove volwassenen. Het gaat om ouders, overige gezinsleden en medewerkers van zorg- en onderwijsinstellingen, enzovoort.
De commissie maakt op basis van een aantal onderzoeksrapporten een schatting van de omvang van deze op NGT-voorzieningen recht hebbende subgroepen, om zo de financiële consequenties van haar voorstellen enigszins te kunnen bepalen.
Het streefbeeld NGT
De Nederlandse Gebarentaal dient een eigen plaats binnen het onderwijs te krijgen. Daarbij moet een bepaalde mate van standaardisatie worden nagestreefd. De NGT kent geen dialecten maar varianten: variatie bestaat vooral in het relatief kleine basislexicon. De commissie stelt voor om geleidelijke uniformering te stimuleren, onder meer door de NGT zichtbaar te maken, bijvoorbeeld in de media. Een bepaalde standaardisatie is noodzakelijk voor het ontwikkelen van onderwijsmateriaal. Afspraken dienen te worden gemaakt over voorkeursgebaren in het basislexicon en over nieuw vast te leggen zaaklexicon. Voorwaarde hiervoor is een goede registratie van het NGT-lexicon en Ìexicografisch onderzoek.
De erkenning van de NGT wordt gerealiseerd binnen een beleid van tweetaligheid. Het Nederlands blijft belangrijk voor doven, waarbij de commissie van mening is dat de nadruk moet liggen op lezen en schrijven. Hierop heeft het verwerven van de NGT een positief effect. Ter bevordering van de integratie heeft de samenleving ook de verplichting om voor een voldoende aanbod van geschreven Nederlands te zorgen in gebieden zoals in de media via ondertiteling, in musea, in het openbaar vervoer enzovoort.
Het tweetalige aanbod aan het dove kind dient zo vroeg mogelijk te beginnen, moet rijk zijn en continu. De commissie voorziet een landelijk invoeringsprogramma ten aanzien van de gezinsbegeleiding en het speciaal onderwijs, waarin het beleid van tweetaligheid verder wordt ontwikkeld. Voor de ontwikkeling hiervan is een bepaalde infrastructuur nodig, met name een nieuw op te richten Lexicografisch Instituut en een uitbreiding van het al bestaande Nederlands Gebarencentrum. De dovengemeenschap hoort hierbij betrokken te worden.
Juridische verankering
De erkenning moet een solide juridische verankering krijgen. De commissie laat verschillende mogelijkheden de revue passeren, variërend van bestuursafspraken tot erkenning in de Grondwet.
De commissie kiest ervoor om erkenning te doen plaatsvinden conform de materiële eisen van het Europees Handvest, deel III. De uitwerkingen voor diverse domeinen zullen deels via bestuursafspraken tot stand moeten komen.
Gezien het specialistische karakter van deze bestuursafspraken stelt de commissie voor om ze binnen een beperkt tijdstraject te laten uitwerken door een kleine commissie van juristen en bestuurskundigen, waarbij verschillende ministeries betrokken dienen te worden. De implementatie van de overige aanbevelingen van de commissie dient hierdoor niet te worden vertraagd.
In een achttal domeinen dat hier uitgewerkt wordt, doet de commissie alleen een uitspraak over voorzieningen met betrekking tot de NGT of het Nederlands, algemenere uitspraken bijvoorbeeld over algemene arbeidsvoorzieningen voor doven, vallen niet binnen haar opdracht.
In het bestuurlijk verkeer en rechtsverkeer dient bij al bestaande regelingen en nieuwe ontwikkelingen rond gerechtstolken expliciet vermeld te worden dat zij ook van toepassing zijn op doventolken. Bij het ontwikkelen van kwaliteitsbeleid dient aandacht geschonken te worden aan de doventolken.
Bij de formele erkenning van de NGT dient te worden vastgelegd dat deze erkenning zich ook uitstrekt tot de cultuur in die taal. Vanuit een algemene politieke verantwoordelijkheid voor de NGT dient de overheid financiële ruimte te scheppen voor een stimulerend beleid gericht op de ontwikkeling van kunstproducties in de NGT. Zij dient ook voorstellen te ontwikkelen om de toegankelijkheid van musea en culturele voorstellingen ten gunste van dove bezoekers te bevorderen. Zulke maatregelen zijn ook in het belang van ernstig slechthorenden.
Met betrekking tot de media dient de overheid te waarborgen dat een zo groot mogelijk deel van de televisieprogramma's van zowel de publieke als commerciële omroepen wordt ondertiteld en tot afspraken te komen met betrekking tot het gebruik van de gebarenpostzegel. Een wekelijks uit te zenden tv-programma voor doven in en over de NGT en over dovencultuur dient prioriteit te krijgen.
Op de arbeidsmarkt moeten doven deel kunnen nemen aan het arbeidsproces op basis van gelijkheid. In dat kader hebben zij een recht op een doventolk in alle werksituaties van arbeidsbemiddeling tot ontslag en reorganisatie. Dit zal een substantiële verhoging van tolkuren nodig maken. Bij de toekenning van tolkuren moet de hoogte afhankelijk zijn van de mate van communicatie met horenden die het beroep vereist. De bekostiging van de doventolk dient bij voorkeur te geschieden in het kader van de toekomstige Wet op de reïntegratie.
In de hulpverlening aan dove cliënten zowel in de algemene gezondheidszorg als in de geestelijke gezondheidszorg en in het maatschappelijk werk dient de NGT gebruikt te kunnen worden.
Dit impliceert dat het meest essentiële voorlichtingsmateriaal ook in de NGT dat beschikbaar is op video, en dat in directe communicatie met hulpverleners de NGT gebruikt kan worden, hetzij door inschakeling van doventolken, te bekostigen vanuit de AWBZ, hetzij door NGT-vaardige hulpverleners. De commissie is van mening dat de erkenning van de NGT en een zorgvuldig uitgevoerd tweetalig beleid zal leiden tot vermindering van een groot aantal psychosociale problemen bij doven.
In het belang van een vroeg en voortdurend aanbod in de NGT moet vanuit de gezinsbegeleiding gedurend een langere periode ondersteuning voor ouders en gezinsleden komen. De gezinsbegeleiding richt zich nu op (ouders van prelinguaal dove kinderen in de leeftijd van 0 tot 5 jaar.
De begeleiding van ouders waarvan het kind na het 3e jaar doof is geworden dient tot de leeftijd van 7 jaar gecontinueerd te worden.
Daarnaast is het van belang dat ouders zich, na de periode waarin een beroep gedaan kan worden op de Gezinsbegeleiding, verder kunnen bekwamen in de NGT teneinde een zo optimaal mogelijke communicatie met het kind te kunnen onderhouden. Uit oogpunt van continuïteit in de scholing ligt het voor de hand dit te laten verzorgen door de instellingen voor gezinsbegeleiding, bekostigd vanuit de AWBZ.
Het Nederlands Gebarencentrum moet voor al deze activiteiten een gedifferentieerd aanbod ontwikkelen, waaronder algemene groepscursussen en zelfinstruerende leermiddelen (video en CD-ROM).
Gezien het grote belang van het vroegtijdig aanbieden van tweetalig onderwijs dienen vroegdove kinderen bij voorkeur in elk geval de onderbouw en middenbouw van het basisonderwijs te volgen in het speciaal onderwijs. Daarentegen dienen zij het voortgezet onderwijs waar mogelijk in reguliere scholen te volgen. De tolkfaciliteiten dienen hierop te worden afgestemd: tevens dienen er voor ‘geïntegreerde’ dove scholieren terugkomactiviteiten ontwikkeld te worden.
De commissie is van mening dat de voorstellen in het beleidsplan De Rugzak (1996), dat betrekking heeft op de toekomstige omgeving van het speciaal onderwijs, goede mogelijkheden bieden om de dove leerling en de school voor basis- en voorgezet onderwijs toe te rusten. Bij het opstellen van protocollen hiervoor, dient in overleg met ouderorganisaties en instellingen voor onderwijs aan dove kinderen een handreiking te worden opgesteld in de vorm van mogelijke ‘pakketten’ van zorg, begeleiding en onderwijs.
Hierbij moet rekening worden gehouden met het feit dat de NGT de natieve taal van doven is. Inzet van doventolken bij het geïntegreerd volgen van onderwijs mag niet ten laste komen van het ‘Rugzakbudget’. Ten behoeve van de leerkrachten die in deze setting ondewijs geven aan één of meer dove kinderen dient een nascholingsaanbod ontwikkeld te worden.
Didactische uitgangspunt in het dovenonderwijs is het principe van tweetaligheid. Gezien het feit dat de NGT de natieve taal van vroegdove kinderen is, dient zij in het dovenonderwijs als de primaire instructietaal (de taal waarin het onderwijs in alle zaakvakken wordt gegeven) gebruikt te worden. Verder dient de NGT ook een plaats in het onderwijsprogramma te krijgen als vak. Op korte termijn dient een intensief nascholingstraject NGT ontwikkeld en gerealiseerd te worden voor medewerkers van doveninstituten. Het ontwikkelen van een leerplan en methodes dient met spoed ter hand te worden genomen. Het Nederlands Gebarencentrum behoort een belangrijke rol in deze ontwikkelingen te vervullen.
Bij integratie in het voortgezet onderwijs is de inzet van een doventolk over het algemeen vereist. In principe heeft de dove leerling hierbij het recht op een doventolk. Er dient een protocol te worden opgesteld waarin de procedure, op welke wijze de hoeveelheid tolkuren wordt bepaald, wordt vastgelegd.
Hierbij dienen de dovenorganisatles en de Gehandicaptenraad betrokken te worden. In aansluiting op de huidige regelingen in het examenbesluit dient de mogelijkheid te worden geschapen om mondelinge examenonderdelen af te nemen met gebruikmaking van een tolk.
Het hoger onderwijs stelt de dove student voor bijzondere problemen. Ook hier is een tolk vereist. Aanvragen dienen slechts marginaal te worden getoetst zonder gebruikmaking van het arbeidsmarktcriterium.
Naast de tolk dient beroep op een notetaker mogelijk gemaakt te worden. Bij het doorstromen en stapelen van opleidingen, wat voor dove studenten vaker nodig is om tot een goede opleiding te komen, dienen eveneens tolkuren toegekend te worden. Instellingen voor hoger onderwijs dienen, bij voorkeur in collectief verband, een regeling te ontwerpen waarin de verschillende vormen van serviceverlening waarop studenten met een handicap aanspraak kunnen maken, staan vermeld. In deze regeling dient speciale aandacht te worden gegeven aan studenten met een auditieve handicap.
Wetenschappelijk onderzoek naar de NGT is wenselijk en nodig als deel van de infrastructuur. Binnen een vakgroep Algemene Taalwetenschap dient een structurele leerstoel NGT ingesteld te worden. Er wordt een onderzoeksprogramma voor de NGT aanbevolen binnen het kader van de Landelijke Onderzoekschool Taalkunde. Vanuit de sociale en pedagogische wetenschappen dient onderzoek naar de NGT en dovencultuur bevorderd te worden.
ln de volwasseneneducatie dienen dove deelnemers ook in aanmerking te komen voor een doventolk. In programma's in de basiseducatie die zich specifiek richten op doven moeten dove docenten ingezet worden.
Laatdoven die de NGT willen leren beheersen, dienen gebruik te kunnen maken van een daartoe te ontwikkelen cursusaanbod, uit te voeren door de instellingen voor maatschappelijke dienstverlening aan doven.
Gegeven de wenselijkheid om meer dove docenten in het speciaal onderwijs aan te kunnen stellen beveelt de commissie aan om op een of twee PABO’s middelen te concentreren voor een betere opleiding aan dove studenten, dit overigens in het kader van de normale zorgverbredingscomponent in het opleidingsprogramma en voorts gebruikmakend van de vrije ruimte.
Tenslotte is het noodzakelijk om het aantal tolkuren voor de privésfeer substantieel te verhogen. De procedure voor het aanvragen en toekennen van een dovenlolk dient vereenvoudigd en bekort te worden; de rechtsgelijkheid tussen aanvragers bij verschillende uitvoeringsorganisaties c.q. sectorraden moet gewaarborgd worden.
De commissie geeft in deze paragraaf zo goed mogelijk aan wat de financiële consequenties van haar voorstellen kunnen zijn. Het is de commissie echter niet mogelijk om voor al haar voorstellen een betrouwbare voorspelling te doen van de kosten, die daarmee gemoeid zijn. Bovendien merkt de commissie op dat in een aantal gevallen eerst investeringen nodig zijn, voordat aan eventuele baten gedacht kan worden. Tenslotte wijst de commissie erop dat de toepassing van assistìve technology de komende decennia het begrote budget, dat met de invoering is gemoeid, in gunstige zin kan beïnvloeden.
Hier volgt een kort overzicht van de meest belangrijke posten:
– Nederlands Gebarencentrum, jaarbasis, permanent, 1 miljoen
– Lexicografisch Instituut, jaarbasis, permanent, 0,75 miljoen
– leerstoel NGT, jaarbasis, 0,15 miljoen
– NGT kunstuitingen (stimuleringssubsidie), tijdelijk, omvang nader te bepalen
– vergroting ondertiteling (met afschaffing vrijstelling van kijk- en luistergeld), permanent, budgetair neutraal
– De commissie acht de huidige budgetten voldoende om de voorstellen te realiseren.
– invoering leerplan NGT, jaarbasis, 4 jaar, 0,5 miljoen
– nascholing medewerkers (verdubbeling nascholingsbudget per persoon), jaarbasis, 3 jaar, omvang nader te bepalen
– huidige tolkvoorziening (tot vervijfvoudiging geen extra financiering nodig), jaarbasis, permanent, 20 miljoen
– uitbreiding rond 2010, jaarbasis, permanent, 20 miljoen extra
De invoering van de voorstellen van de commissie vallen uiteen in drie fases. Deze worden weergegeven in de volgende tabel:
De grote post voor tolkkosten valt pas in de tweede fase van de invoering; het huidige gereserveerde budget voor tolken kan de kosten in de eerste fase goed dekken. In de eerste fase vallen wel de kosten voor de invoering van het leerplan NGT, de nascholing van leerkrachten en de infrastructuur.
De commissie schat in dat met een budget van 5 miljoen in het eerste jaar (1997) een goede start kan worden gemaakt, vooral om de infrastructuur te installeren en met de invoering van NGT in het onderwijs te beginnen.
De commissie beveelt aan dat een coördinerend bewindspersoon aangewezen wordt die verantwoordelijk is voor de interdepartementale coördinatie en afstemming tussen de verschillende ontwikkelings- en invoeringstrajecten, die voortvloeien uit de erkenning van de NGT.
Het rapport eindigt met een aantal bijlagen die verdere informatie geven over de werkzaamheden van de commissie en de achtergrond informatie.
Het spreekt vanzelf dat de status van dit rapport niets meer en niets minder is dan een advies aan de rijksoverheid. De regering is verantwoordelijk over de wijze waarop deze voorstellen worden geconcretiseerd. De commissie heeft er echter alle vertrouwen in dat regering en parlement haar voorstellen kunnen accepteren als verstandig en goed onderbouwd.
Wanneer het parlement bereid is de financiële consequenties ervan te dragen, wordt er een groot belang gediend, namelijk het Welzijn van de dove mens in onze samenleving.