Boris en het woeste water

placeholder
De website Haagse Kunstgrepen 2.0 is financieel mogelijk gemaakt door

Boris en het woeste water

Vraag of reactie?

Heb je een vraag of opmerking of misschien wel een tekening?
Stuur je reactie naar mail@vitaaldenhaag.org
Interessante inzendingen of een mooie tekening plaatsen wij graag op deze pagina.

placeholder

Boris en het woeste water

Hoofdstuk 11 / Rindert Kromhout

De vertaling

verteller: Tony Bloem
stem: Marc Krone
adaptatie tekst: Marijke de Jong

‘Nu is ons avontuur nog niet voorbij,’ zei tante Jo opgewekt, toen ze verder voeren.
‘Gelukkig niet,’ zei dunne Dirk. ‘Het is een heerlijk avontuur en ik heb geen zin om al naar huis te gaan.'
‘Ik ook niet,’ zei tante Jo. En ze zong haar lievelingslied ‘En we gaan nog niet naar huis, nog lange niet, nog lange niet.'
Volgens Boris wilde Neus het liefst naar zijn stal, naar zijn moddelpoel. En Boris zelf? Ach, ze waren nu al zo lang onderweg en hij wilde eerlijk gezegd heel graag weten wat er echt in dat boek stond. Het zou zonde zijn om nu niet verder te gaan. En als het water woest werd, zoals de directrice had gezegd? Nou, dan zouden tante Jo en dunne Dirk er zijn om hem te beschermen.
Er was één ding dat Boris dwars zat. Dat meisje met het rode haar. Waar was ze gebleven? En steeds vroeg hij zich af, 'Wie was ze?'
Dunne Dirk peddelde en tante Jo zat midden op het vlot, met haar mooie kleren op schoot.
Een van de mooie kleren was een witte jurk, zag Boris. Het leek wel een trouwjurk. Arme tante Jo! Ze wou zo graag trouwen met dunne Dirk, maar die had het niet door. Boris besloot haar te helpen, maar hij wist niet hoe. Maar ach, dat kwam later wel. Voorlopig leek het er op dat ze nog wel eventjes onderweg zouden zijn. De rivier kronkelde kalmpjes verder door het weidse landschap. Die avond maakten ze, zoals gewoonlijk, een kampvuur om visjes op te roosteren.

Toen brak de volgende dag aan, en dat werd een dag die Boris zijn leven lang niet zou vergeten. De lucht was grijs en het was koud. Boris ging wandelen met Neus en hij keek zoekend om zich heen. Er was niemand te zien.
Ze ontbeten en ze vertrokken. Bladeren ritselden in de kille herfstwind. De rivier werd smaller, de oevers werden hoger. En weer staken er stenen en rotsen boven de rivier uit waar het water zich doorheen moest persen. Het vlot kreeg steeds meer vaart en op een gegeven moment stroomde de rivier zo snel dat dunne Dirk zijn peddel kon neerleggen. Ze gingen vanzelf de goeie kant op!
‘Kom bij me zitten,’ zei tante Jo, ‘dan zing ik wat voor je.’
Maar dunne Dirk bleef staan en tuurde in de verte. ‘Ik vertrouw het niet,’ zei hij. ‘We gaan hier wel érg snel vooruit.’
Boris keek. Hij zag witte schuimkoppen op het water. Ook Neus was rechtop gaan staan, hij knorde onrustig. In de verte klonk gerommel.
‘Ik weet het nog zo net niet, misschien krijgt die directrice toch gelijk’, zei dunne Dirk 'Kijk, een watervalletje, ik had het al gedacht! Hou je vast!’
Het vlot werd opgetild en neergegooid, voor ze het wisten waren ze voorbij het watervalletje. Het gerommel in de verte klonk nu luider.
'Niks gebeurd,' zei Boris opgelucht. Maar, dit was pas het begin. Tien meter verderop was er een grotere waterval, van wel een meter hoog. Het vlot hobbelde er overheen. Het gerommel was veranderd in gebulder.
Tante Jo greep zich vast aan haar spullen. ‘Asjemenou!’ brulde dunne Dirk. Zijn stem kwam maar net boven het kabaal van het water uit. ‘Kijk daar! Dit gaat niet goed!’
En weer naderde een waterval en daarachter was een diepe afgrond waarlangs het water zich naar beneden stortte, zag Boris. In een razende vaart schoten ze op de enorme waterval af. Een wolk van fijne druppeltjes spatte op uit de diepte zodat Boris nauwelijks nog iets kon zien. Ze schreeuwden, ze gilden, ze wilden eraf! Maar het was te laat. Het vlot stortte langs de waterval de diepte in en alles en iedereen vloog overboord. Koffers en tassen en mensen en een truffel varken vlogen in het rond en belandden met enorme plonzen in het water. Boris zelf schoot de lucht in en kwam met een klap in de rivier terecht.
Een golf spoelde over hem heen en meteen zat zijn mond vol water. Hij stikte bijna. Hij spartelde om boven te komen. Hij hapte naar adem maar iets trok hem aan zijn voeten naar omlaag. Een draaikolk. Boris sloeg wild met zijn armen, maar de draaikolk was sterker en liet niet los. Het koude water sloot zich om Boris heen.
Water, zoveel water, overal woest water, net als toen, op die dag, die verschrikkelijke dag...

Het water is wild, het water is woest! Het is een van die dagen waarop de zee een slechte bui heeft en je er maar beter ver vandaan kunt blijven.
Toch zijn Boris’ vader en moeder het water in gegaan, want ze willen het publiek niet teleurstellen. Ook vandaag zullen ze hun zeeballet vertonen, ja, dat is nu eenmaal hun werk.
Ze zwemmen in de zee, een eindje bij elkaar vandaan. Het kost hun moeite niet weg te drijven, ziet Boris. Want de golven zijn hoog en de wind is hard. Zijn vader houdt zijn hand boven zijn ogen en tuurt om zich heen. ‘Hé, zie ik daar een zeemeermin?’ roept hij boven de wind uit.
‘Hé, zie ik daar een zeemeerman?’ schreeuwt zijn moeder.
Sierlijk zwemmen zij naar elkaar toe. Ze flapperen met hun vingers en ze trappelen met hun tenen.
‘O, zeemeermin!’ zegt de zeemeerman.
‘O, zeemeerman!’ antwoordt de zeemeermin.
Ze vallen elkaar in de armen en verdwijnen samen in de golven. Dat is het einde van de voorstelling.
Het publiek vindt het prachtig. De mensen klappen in hun handen en eigenlijk moet Boris nu met de hoed rond, om geld op te halen. Maar het zeeballet zag er zo mooi uit in die hoge golven, dat hij roept: ‘Bravo! Nog een keer, nog een keer!’
Zijn moeder, die al naar het strand komt zwemmen, wuift naar hem. ‘Wat zeg je?’ schreeuwt ze.
‘Nog een keer!’ roept Boris weer. Meteen zwemt zijn moeder terug.
‘Hé, zie ik daar een zeemeerman?’ brult ze boven de bulderende wind uit.
In de verte nadert een huizenhoge golf.
‘Hé, zie ik daar een zeemeermin?’ schreeuwt zijn vader.
De huizenhoge golf komt akelig dichtbij. Wat is die golf hoog en dreigend, maar ze zien 'm niet.
‘Kom naar de kant!’ moet Boris nu roepen. ‘En op dat moment slaat de huizenhoge golf over hen heen en... weg zijn ze.
De golf slaat stuk tegen de rotsen. En dan ineens is het stil, alsof zelfs de wind is geschrokken van het woeste water.
Boris kijkt. Waar zijn ze? Waarom komen ze niet boven?
‘Mamma!’ roept hij. ‘Pappa!’ schreeuwt hij.
Het duurt lang...
‘Pappa,mamma!’
Er is water, niets dan water. Boris springt van de rots en rent over het strand naar de zee. ‘Kom boven!’ schreeuwt hij. Hij stormt het water in. ‘Pappa! Mamma!’
Golven spoelen aan maar minder hoog dan daarstraks. Maar van Boris' ouders is geen spoor meer te bekennen. Wat duurt dat verschrikkelijk lang! Niemand kan zo lang onder water blijven.
Die golf! Boris had hem zien aankomen. Had hij maar niet geroepen: ‘Nog een keer!’ Had hij maar geroepen: 'Kom deze kant op, het is te gevaarlijk!' Dan waren ze nu niet verdwenen.
Verdwenen... Voor altijd in de zee verdwenen... En dat was zijn schuld, zíjn schuld...

Mijn schuld, mijn schuld...
Boris hoestte. Hij proestte en spuugde modderig rivierwater uit. ‘Boris, Boris?’ vroeg een stem. Boris knipperde met zijn ogen. Hij zag iets roods boven zich. Rood haar. Hij knipperde nog eens en moest weer hoesten. Hij zag het meisje met het rode haar.
'Boris, ik ben het, Lucia. Zie je niet wie ik ben?’
Boris kneep zijn ogen samen. Dat rode haar... Ja, hij zag wie ze was en hij wist ineens weer waar hij haar eerder had gezien. Zij was erbij geweest op die verschrikkelijke dag. Zij had gehoord hoe hij had geroepen en had gezien hoe zijn ouders waren verdronken.
‘Ik heb zo lang naar je gezocht, Boris,’ zei ze. ‘En nu heb ik je gevonden. Op het nippertje! Wat een akelige draaikolk. Ik had je net op tijd te pakken.
Boris keek om zich heen. Hij lag op een smal strandje langs de rivier. Het woeste rivierwater stroomde vlak langs hem heen, maar hij was veilig. Het meisje dat Lucia heette, had hem gered.
‘En de anderen?’ vroeg hij. ‘Tante Jo en dunne Dirk en Neus?’
‘Niks mee aan de hand,’ zei Lucia. Kijk, daar zijn ze.’
Boris ging rechtop zitten. Tante Jo en dunne Dirk zaten op een grote platte steen, rillend in de kille buitenlucht. En Neus, Neus dribbelde op Boris af en likte zijn gezicht. Ook het varken was kleddernat.
Nu keek Boris naar Lucia. ‘Jij was erbij, die dag,’ zei hij. ‘Jij zag die huizenhoge golf ook aankomen.’Dat kopt,’ zei Lucia. ‘Het was de hoogste golf die ik ooit heb gezien.’
Bang keek Boris haar aan. ‘Ik heb geroepen dat het nog een keer moest,’ zei hij. ‘Het is mijn schuld dat die golf mijn vader en mijn moeder te pakken kreeg.’
‘Jouw schuld? Welnee,’ zei Lucia. ‘We hebben allemaal geroepen dat het nog een keer moest. We vonden het zeeballet fantastisch.’
'Het is mijn schuld,' zei Boris weer, als ik niet had geroepen, dan zouden ze niet zijn verdronken.
‘Ze zijn niet verdronken,' zei Lucia 'Ze zijn naar je op zoek.’
Boris wist niet wat hij hoorde. ‘Wát zijn ze?’
‘Ze zijn helemaal niet zijn verdronken,’ ging Lucia verder. ‘Ze zijn meegesleurd door de zee. Eerst probeerten nog ze te vechten tegen het water en naar de kust te zwemmen, maar dat had geen zin, de zee was te sterk. Ze zijn een heel eind afgedreven en uren later uitgeput door een golf op het strand gemeten, kilometers verderop. Het duurde een halve dag voordat ze bij ons terug waren maar, toen was jij verdwenen.
'Niet verdronken,' mompelde Boris, en hij kon het nog steeds niet geloven.'
'Je ouders missen je heel erg en ze zijn al vier maanden naar je aan het zoeken‘
Boris kreeg tranen in zijn ogen.
---[vanaf hier nog checken]---
help ze bij het zoeken,’ ging Lucia verder.
Ik ben naar het noorden gegaan en je vader en moeder naar het zuiden. Ik heb overal gezocht en overal naar je gevraagd. Toen ik eindelijk wist waar ik je kon vinden, ging je met dat vlot op reis. Ik was net te laat bij jullie huis. Natuurlijk ben ik je meteen achterna gegaan, maar telkens als ik bijna bij je was ging je weer verder!’
‘Je hebt me ingehaald,’ zei Boris, ‘en je hebt me gered.’
‘Gelukkig wel,’ zei Lucia. ‘Ga je met me mee? Je vader en moeder hebben beloofd dat ze in de hoofdstad zouden wachten, als ze je zelf niet konden vinden.’
‘Mijn vader en moeder nog in leven,’ zei Boris. Is het echt waar?’
‘Geloof me maar,’ zei Lucia.
Boris geloofde het en hij begon te stralen van geluk. ‘Dit moeten tante Jo en dunne Dirk weten.’
‘Kom,’ zei Boris tegen Lucia, ‘we gaan het hun vertellen.’